Justitie kampt momenteel met moeilijkheden die we op korte termijn proberen op te lossen. Daarnaast is het ook de bedoeling om de werkzaamheden van de federale overheidsdienst Justitie (FOD Justitie) vanuit een langetermijnvisie op justitie te bekijken. We moeten niet dromen van een verre toekomst, maar we moeten concrete plannen voor een nabije toekomst maken. We mikken daarvoor op 2020 als horizon. We willen nadenken over wat justitie de komende vier jaar kan zijn, worden en betekenen voor de burgers en de maatschappij.

Om die denkoefening kracht bij te zetten, heeft de FOD Justitie beslist om twee belangrijke reflectie- en uitwisselingsdagen te organiseren. De eerste ging door op 24 september 2015 en was gewijd aan de toekomst van justitie, in de verschillende betekenissen van het woord: justitie als waarde, als organisatie en als proces. De tweede dag vindt plaats op 3 maart 2016 en is georganiseerd in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. De dag is gewijd aan de zin, het doel, de diversifiëring en de uitvoering van straffen.

Welke plaats voor de straf?

Op zijn minst sinds het einde van de negentiende eeuw worden regelmatig vragen gesteld over de aard van het afwijkende gedrag waarop de staat moet reageren en over de aard van die reactie. Het tweeluik misdrijf/straf werd toen al ter discussie gesteld.

In ons land heeft een sterke stroming, ook wel “bescherming van de maatschappij” genoemd, lange tijd gepleit voor de vervanging van vergelding door rehabilitatie. De jeugdbescherming en de bescherming van de maatschappij zijn de opmerkelijkste resultaten ervan. Maar ook de opsluiting wegens landloperij mag niet uit het oog worden verloren. Er werd voorgesteld om sociale, educatieve, medische maatregelen of veiligheidsmaatregelen te treffen ten aanzien van individuen die als in gevaar (vanwege hun toedoen of dat van een ander) of als gevaarlijk werden beschouwd, veeleer dan individuen te straffen omdat zij de wet hadden overtreden. Hoewel het de bedoeling was het strafrecht te vervangen, heeft deze stroming eerder geleid tot de oprichting van secundaire circuits naast de klassieke strafrechtsbedeling.

In de jaren 1970 zag een abolitionistische stroming het licht die voorstander was van de vervanging van de strafrechtelijke aanpak door burgerrechtelijke reacties. Vervolgens is in de jaren 1980 een stroming ontstaan ter ondersteuning van de ontwikkeling van herstelgerichte reacties. Er was voortaan veeleer sprake van het herstel van de schade veroorzaakt door de schadelijke handeling, dan van het reageren met een straf op een misdrijf of een maatregel op een gevaar.

Opnieuw wordt de vraag gesteld waarop de staat moet reageren en hoe hij dat moet doen. Moet het misdrijf de spil van ons systeem blijven uitmaken? En moet dat systeem zich bijgevolg richten op strafreacties? De werkstraf, het elektronisch toezicht, de bemiddeling, de DV’s en de opleiding zijn recente wijzen van optreden. Behoren zij nog tot de vergeldende aanpak? Moet de herstelgerichte justitie eenvoudigweg een derde weg of de kern van ons systeem worden?

Kan worden overwogen om brede waaiers aan gedragingen te depenaliseren? Hoe moet dat als daarop een positief antwoord wordt gegeven: niet-strafrechtelijke sancties sensu stricto (via inspectiediensten, op gemeentelijk niveau of door middel van minnelijke schikkingen in strafzaken) opleggen, niet punitief reageren of helemaal niet reageren?

Waarom straffen?

Hoewel het op middellange termijn weinig waarschijnlijk lijkt dat overtreders niet meer worden gestraft, blijft de vraag omtrent de doelstellingen van de straf onverkort bestaan. Verbeteren, ontraden, recidive voorkomen, moraliseren, publiekelijk erop wijzen dat bepaalde feiten verboden zijn, opsluiten, de macht van de staat herbevestigen: de mogelijke doelstellingen zijn legio.

De diversificatie van de sancties leidt tot een vermenigvuldiging van de denkbare vormen van zingeving. Moeten aan de gevangenisstraf, de werkstraf, de boete of het elektronisch toezicht dezelfde doelstellingen worden toegekend?

Moet er eigenlijk een zin aan de straffen worden toegekend? In de voorbereidende werkzaamheden inzake de “basiswet” is gesteld dat “de veroordeelde instaat voor de zingeving aan de detentie, het is ten slotte «zijn» straf”. Bijgevolg is er in de parlementaire werkzaamheden inzake die wet geen sprake meer van de nagestreefde doelstellingen “naar aanleiding van de opsluiting” en ook niet van doelstellingen van de straf zelf.

Is straffen zinloos geworden? Moet worden besloten dat de stelling nothing works is uitgemond in het behoud van straffen die niet sporen met bijzondere projecten? Hoe kan de verschillende zingeving van de verschillende straffen worden verzoend? Moet de wetgever de doelstellingen die hij wil nastreven door middel van de straffen die hij in tal van strafrechtelijke teksten heeft vermeld, verduidelijken? Welke instrumenten moeten wij creëren om te trachten te begrijpen waartoe de verschillende reacties op afwijkende gedragingen daadwerkelijk dienen?

Welke straffen in 2020?

Naast de vraag naar de zin van de straf, maar nauw verwant eraan, moet worden stilgestaan bij het straffenarsenaal. Die problematiek kwam sinds het begin van de jaren 1980 regelmatig aan bod.

Buiten het gerechtelijke systeem (met de GAS-boetes en de sancties van de inspectiediensten), buiten het strafrechtelijke systeem (met het jeugdsanctierecht), in de periode voorafgaand aan het vonnis (via de bemiddeling in strafzaken, de minnelijke schikking in strafzaken of het strafrechtelijke gebruik van de voorlopige hechtenis) of als straffen in strikte zin (gevangenisstraf, werkstraf, boete, elektronisch toezicht enz.) is de diversiteit van de wijzen van optreden aanzienlijk toegenomen. Niet alle wijzen van optreden zijn natuurlijk officieel een straf, maar zij hebben allemaal bestraffende aspecten, al is het maar vanuit het standpunt van de justitiabelen wiens bestaan zij beperken.

Kunnen wij het traditionele onderscheid tussen straffen, sancties en maatregelen aanhouden? In welke mate vereisen bepaalde van die reacties het optreden van een magistraat van de zetel, en andere niet? Hoe kunnen wij een overzicht krijgen over dit disparaat geheel? Moeten bepaalde straffen niet achterwege worden gelaten of moeten er nog meer worden gecreëerd? Hoe kan bijvoorbeeld worden verantwoord dat de werkstraf zowel een tijdens bemiddeling voorgestelde maatregel, een straf op zich en een voorwaarde voor invrijheidsstelling is? Welke tools moeten worden bedacht om een onderscheid te maken tussen de straffen die moeten worden behouden en diegene die moeten worden geschrapt?

Welke strafuitvoering?

Terwijl de straf vroeger werd uitgesproken door de magistraat en mechanisch werd uitgevoerd door de uitvoerende macht, is het strikte onderscheid tussen uitspraak en uitvoering grotendeels verdwenen. De uitspraak van een straf lijkt vandaag meer uit te lopen op een periode van follow-up dan op een nauwgezette uitvoering.

Tal van recente wijzigingen van het strafuitvoeringsstelsel hebben het beginsel van de relativiteit van de straf gaandeweg versterkt. Voortaan wordt de volledige uitvoering herbekeken, zowel het kwantum als de aard ervan. Nog opvallender zijn de tendensen om de korte gevangenisstraffen niet meer uit te voeren, het onvermogen van de administratie van justitie om de inning van de boetes nauwkeurig te beheren, en de vaststelling dat wordt afgestapt van de uitvoering van de vervangende gevangenisstraffen. Vandaag is zelfs de werkstraf bedreigd, aangezien de structuren ontbreken om er een correcte en volwaardige straf van te maken.

Natuurlijk verzetten stromingen zich tegen die tendens. Een voorbeeld daarvan is de terugkerende eis tot invoering van onsamendrukbare straffen waardoor de uitgesproken straf opnieuw onbetwistbaar wordt. Op dezelfde wijze werd de afgelopen jaren getracht om opnieuw alle straffen uit te voeren, ook de kortste straffen.

Zijn wij in staat om alle uitgesproken straffen uit te voeren? Is dat wenselijk? Moet de straf een proces worden dat aanzienlijk kan variëren gedurende de uitvoering ervan? Is het gevaar op oneindige straffen reëel? Met welke instrumenten moeten wij ons wapenen met het oog op een kwaliteitsvolle uitvoering van de uitgesproken straffen?