Het Hof heeft bij arrest S.18.0037.F. van 26 november 2018 beslist dat niettegenstaande de bijdrage voorgeschreven door artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, in de door de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2°, Gerechtelijk Wetboek bedoelde materies, niet dient te worden geïnd bij de inschrijving van de zaak op de rol, ze wel moet worden bepaald in het vonnis of arrest dat uitspraak doet over de veroordeling tot de kosten, tenzij de in het ongelijk gestelde partij de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, en, bijgevolg in de regel, overeenkomstig artikel 1017, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek, ten laste moet worden gelegd van de overheid of de instelling belast met het toepassen van de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2°.