Bij arrest C-157/15 van 14 maart 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in antwoord op een door het Hof van Cassatie gestelde vraag gezegd voor recht dat het verbod om een islamitische hoofddoek te dragen op grond van een intern werkreglement van de private werkgever dat voorziet in het verbod op het zichtbaar dragen van enig politiek, filosofisch of religieus teken op het werk, geen directe discriminatie op basis van godsdienst in de zin van de desbetreffende Europese richtlijn oplevert.

In zijn eindarrest S.12.0062.N van 9 oktober 2017 verwerpt het Hof van Cassatie dan ook het tweede middel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat.

Het arrest van het arbeidshof te Antwerpen wordt evenwel gedeeltelijk gecasseerd op grond van het eerste middel omdat de appelrechters, zonder na te gaan of er sprake was van indirecte discriminatie, de aanspraak van de ontslagen werkneemster op vergoeding wegens misbruik van het ontslagrecht verwerpen gelet op de desbetreffend in de rechtsleer en de rechtspraak bestaande divergenties, terwijl uit de Europese rechtspraak volgt dat de uitoefening van het recht op vergoeding niet afhankelijk kan worden gesteld van het bewijs van de fout van de werkgever en zijn onwetendheid hierbij niet kan gelden als rechtvaardigingsgrond.

De zaak wordt verwezen naar het arbeidshof te Gent, dat zal dienen te oordelen of er te dezen sprake is van indirecte discriminatie.