Op vrijdag 16 januari 2009 ontving het kabinet van de Minister van Justitie Stefaan De Clerck het advies van de Raad van State over het wetsontwerp voor de ontslagregeling van CEO’s in beursgenoteerde bedrijven. De Raad meent dat de motivering voor een aparte ontslagregeling in het ontwerp ontoereikend is om verschillen te rechtvaardigen.

Wat voorafging

Op vrijdag 7 november 2008 keurde de Ministerraad in eerste lezing een omvangrijk voorontwerp van wet inzake “corporate governance” goed. Dit ontwerp voert enerzijds een aantal nieuwe bepalingen in het Wetboek Vennootschappen in die het deugdelijk bestuur in beursgenoteerde ondernemingen moeten aanscherpen. Een aantal van deze bepalingen zijn een omzetting van een Europese Richtlijn.

Het voorontwerp eist bijvoorbeeld van beursgenoteerde ondernemingen dat zij duidelijk in hun jaarverslag aanduiden welke code van deugdelijk bestuur zij toepassen en aangeven in welke mate en waarom zij van bepaalde aanbevelingen afwijken. Daarenboven moet er een remuneratieverslag worden opgenomen in het jaarverslag. In dat remuneratieverslag wordt de noodzakelijke transparantie gegeven over de verloning van de bestuurders en het topmanagement. Op deze manier krijgen aandeelhouders een idee van de totale kostprijs van het topmanagement van beursgenoteerde ondernemingen. Ze kunnen de aanpak dan goed- of afkeuren. In de memorie van toelichting staat duidelijk dat een afkeuring van het remuneratieverslag geen afbreuk doet aan de bestaande contracten, maar dat het wel een duidelijke aanbeveling is aan de Raad van Bestuur om het verloningsbeleid aan te passen. Zo wordt ook de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen Raad van Bestuur en aandeelhouders behouden.

De tekst bepaalt voorts een begrenzing van beëindigingsvergoedingen voor uitvoerende bestuurders in beursgenoteerde ondernemingen (de zogenaamde “gouden parachutes”), met de bedoeling excessieve ontslagvergoedingen van topmanagers te vermijden, en het vertrouwen in de financiële markten te herstellen.

Om het vertrouwen te herstellen in de beurzen wordt de ontslagvergoeding van topmanagers van beursgenoteerde bedrijven beperkt tot een maximum van 12 maanden vast loon. Bij langdurige anciënniteit kan dit oplopen tot 18 maand vast loon. De regeling is van toepassing op topmanagers (gedefinieerd als “uitvoerende bestuurders”) onafhankelijk van het feit of zij werknemer zijn of via een managementvennootschap actief zijn binnen de genoteerde onderneming. De afwijkingen van het arbeidsrecht worden gemotiveerd door een “attractiebeginsel”, dat zou toelaten dat aan de leden van de bestuursorganen van beursgenoteerde vennootschappen bijzondere regels worden opgelegd.

Het advies van de Raad van State over de gouden parachute-regeling

Op vrijdag 16 januari 2009 ontving het kabinet van de Minister van Justitie het advies van de Raad van State. De Raad meent dat de motivering voor een aparte ontslagregeling voor CEO’s in beursgenoteerde bedrijven in het ontwerp ontoereikend is om verschillen te rechtvaardigen.

De Raad van State meent dat de bepalingen van het voorontwerp van wet die de gouden parachute begrenzen, mogelijk aanleiding geven tot volgende ongeoorloofde discriminaties:

  1. Discriminatie tussen uitvoerende bestuurders die werknemer zijn en andere werknemers;
  2. Discriminatie tussen uitvoerende bestuurders die d.m.v. een dienstverleningsovereenkomst zijn verbonden en anderen die d.m.v. een dienstverleningsovereenkomst zijn verbonden;
  3. Discriminatie tussen uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en uitvoerende bestuurders van niet-genoteerde ondernemingen;
  4. Discriminatie tussen uitvoerende bestuurders die zelf een einde aan de overeenkomst maken en uitvoerende bestuurders van wie het mandaat wordt beëindigd door de onderneming;
  5. Discriminatie tussen uitvoerende bestuurders die een fout hebben begaan en zij die geen fout begingen.

De discriminatie van uitvoerende bestuurders van wie de vertrekregeling door het voorontwerp wordt beperkt, bestaat erin dat zij, in tegenstelling tot andere werknemers, geen aanspraak kunnen maken op:

  1. een hogere ontslagvergoeding eventueel tussen de partijen overeengekomen,
  2. een hogere ontslagvergoeding op basis van artikel 40 (i.g.v. contract van bepaalde duur) en 82 (i.g.v. contract van onbepaalde duur) van de Arbeidsovereenkomstenwet,
  3. variabel loon (in strijd met het begrip “lopend loon” van artikel 39 Arbeidsovereenkomstenwet),
  4. een niet-concurrentievergoeding (artikel 65 Arbeidsovereenkomstenwet), en
  5. bijkomende vergoedingen in bepaalde bijzondere gevallen.

Op de overige bepalingen van het ontwerp inzake deugdelijk bestuur heeft de Raad van State geen onoverkomelijke opmerkingen.

 Gevolgen van het advies van de Raad van State

De bal ligt nu opnieuw in het kamp van de regering.

Als men wenst door te gaan met het expliciet wettelijk beperken van de gouden parachutes lijkt het, op basis van het advies van de RVS, onvermijdelijk dat het ontslagrecht fundamenteel gewijzigd wordt. Dit zou de hele ontslagregeling voor hogere bedienden op de helling zetten. Uiteraard is dit een zeer heikel punt.

De problematiek van de excessieve opzegvergoedingen is ook nog onderdeel van de andere bepalingen van het voorontwerp die aansturen op transparantie in de remuneratie van de top en op inspraak van de aandeelhouders. Via de aandeelhouderes en de algemene vergadering moet ook al een en ander mogelijk zijn: het ontwerp bepaalt namelijk dat beursgenoteerde ondernemingen een remuneratiecomité in de schoot van hun Raad van Bestuur moeten oprichten, dat uit een meerderheid van onafhankelijke bestuurders bestaat. Dat remuneratiecomité is verantwoordelijk voor het opstellen van een remuneratieverslag. In de tekst van het ontwerp wordt duidelijk aangegeven wat er zeker in dat verslag moet worden vermeld. Het ontwerp bepaalt expliciet dat de vertrekvergoedingen in het remuneratieverslag moeten worden bekendgemaakt.

Het voorontwerp bepaalt ook dat de aandeelhouders het recht krijgen apart te stemmen over het remuneratieverslag. Hierdoor worden de aandeelhouders bevoegd om het remuneratieverslag goed of af te keuren. Indien de Raad van Bestuur dit signaal van de aandeelhouders niet opvolgt, kan de AVA altijd de bestuurders ontslaan of de jaarrekening (waarin ook de verloning zit) afkeuren. Er blijft dus een stok achter de deur.

Deze benadering sluit aan bij de aanpak van de Regering van de bankencrisis eind 2008, waarbij bijvoorbeeld als voorwaarde voor de overheidsinterventie bij KBC een beperking van de ontslagvergoeding voor het management op 12 maanden loon werd opgelegd. Bij Fortis heeft het nieuwe bestuur met o.m. Herman Verwilst een opzegpremie van 12 maanden loon kunnen onderhandelen. Het zijn dus de vennootschapsorganen die tot deze beperkingen zijn overgegaan, niet de wetgever. De overheid kan dezelfde houding aannemen.

De Belgische Corporate Governance Code zal ongetwijfeld in haar nieuwe versie 2009 ook richtlijnen bevatten die in deze materie hun belang hebben.

Tot slot: in dezer zou ook een gezamenlijke aanbeveling op Europees niveau zeker gewenst zijn. De Raad van State meent dat de begrenzing van de gouden parachutes in België niet afdwingbaar is voor bestuurders van een buitenlandse dochtervennootschap, of wanneer het contract met de uitvoerende bestuurder valt onder buitenlands recht. Een Europees initiatief kan ervoor zorgen dat Belgische bedrijven en Belgische bestuurders niet benadeeld worden ten aanzien van hun collega’s.

De Europese Commissie overweegt inmiddels haar aanbeveling voor de bezoldiging van bedrijfsleiders te verstrengen in het licht van de uitwassen in de financiële sector. De westerse politieke leiders willen de lonen en vergoedingen voortaan aan banden leggen, vooral de premies die aanzetten tot het nemen van ondoordachte risico's. De aanbeveling meer dwingend maken is een van de mogelijkheden, ook al zijn de bevoegdheden van de EU ter zake beperkt.

Na studie van dit advies zal de regering het ontwerp opnieuw bespreken

Stefaan De Clerck

Minister van Justitie