Cass. AR P.13.1869.F, 30 april 2014

Artikel 13 van de wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken voorziet drie gevallen van verplichte uitsluiting van bewijsmateriaal dat in het buitenland is verzameld.

Het eerste geval betreft het bewijs dat is verkregen met schending van een – volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld – op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste. Het tweede geval betreft de situatie waarin de onregelmatigheid waarmee het bewijs is verzameld de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal aantast. Het derde geval betreft de situatie waarin de aanwending van het bewijsmateriaal een schending inhoudt van het recht op een eerlijk proces.

Het arrest dat niet vaststelt dat het in het buitenland verzamelde bewijsmateriaal is verkregen met schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste, of dat de aangevoerde onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal heeft aangetast, en voor het overige de aangevoerde onregelmatigheid niet afweegt ten opzichte van de rechten die elk van de verdachten al dan niet heeft kunnen uitoefenen in de loop van het voorbereidend strafonderzoek, voor de onderzoeksgerechten, en tijdens de zittingen van de correctionele rechtbank en in zijn beroepsmiddelen, sluit niet op wettige wijze het in het buitenland verkregen bewijsmateriaal uit.

P131869F