Het Hof oordeelt in het arrest van 3 november 2015 dat de ondertekening “op vordering en concept” eigen is aan de advocaten bij het Hof van Cassatie om cassatieberoep in te stellen wanneer hun tussenkomst wettelijk vereist is. In die gevallen kan de advocaat bij het Hof van Cassatie ertoe gebracht worden een verzoekschrift tot cassatie te ondertekenen “op verzoek en concept” en is dit verbonden aan de hoedanigheid van ministerieel ambtenaar die deze advocaat bekleedt. In strafzaken is de tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie niet vereist en is de advocaat geen ministerieel ambtenaar zodat hij niet de hoedanigheid heeft om een memorie te ondertekenen “op vordering en concept”.

Verder oordeelt het Hof dat de ondertekening van de memorie “op vordering en ontwerp” erop wijst dat de advocaat de memorie zelf niet heeft opgesteld en deze niet vrij en weloverwogen heeft ondertekend, zodat niet vaststaat dat hij de inhoud ervan tot de zijne maakt. Dit is niet bestaanbaar met de doelstelling van de wet, meer bepaald met artikel 429 Wetboek van Strafvordering, die met de verplichte tussenkomst van de advocaat bij de ondertekening van de memorie beoogt dat de advocaat weloverwogen instemt met de inhoud van de memorie, die hij tot de zijne maakt.

De handtekening met de vermelding “op vordering en naar ontwerp”, is dan ook geen handtekening als bedoeld bij artikel 429 Wetboek van Strafvordering.