Cass. P.13.1858.N, 3 december 2013

De eiser, die zich beroept op zijn parlementaire onschendbaarheid zoals bepaald in artikel 120 Grondwet, is aangehouden op verdenking van moord. Eisers vervolging is gesteund op ontdekking op heterdaad zoals bepaald in artikel 59 Grondwet, waarnaar artikel 120 Grondwet verwijst. Het bestreden arrest oordeelt dat het misdrijf waarvan de eiser wordt verdacht, ontdekt is terstond nadat het gepleegd werd.

De eiser voerde aan dat op het ogenblik van zijn arrestatie bij heterdaad, het onvoldoende duidelijk was dat er een misdrijf was gepleegd, temeer daar een dergelijk misdrijf, voorafgaand aan het toepassen van de heterdaadprocedure, vanzelfsprekend en in al zijn onderdelen moet zijn vastgesteld.

Het Hof oordeelt dat de ontdekking op heterdaad bij toepassing van artikel 59 Grondwet, dat een toepassing bevat van artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, vereist dat er precieze elementen moeten bestaan waaruit objectief kan worden afgeleid dat een misdrijf gepleegd wordt of net gepleegd is. Dit werd in casu vastgesteld door het arrest. Ook beantwoordt het arrest, waar vereist, eisers verweer. Bijgevolg wordt het cassatieberoep verworpen.

P131858N