Enkele weken geleden meldden een aantal persartikels en websites in vrij alarmerende bewoordingen dat de jeugddelinquentie toeneemt en/of verergert, waarbij ze verwezen naar cijfers afkomstig van politionele statistieken. Zowel de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG), verantwoordelijk voor de productie van politionele statistieken, als het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, belast met wetenschappelijk onderzoek inzake de statistieken van jeugdparketten en -rechtbanken, stellen zich vragen bij de wijze waarop de cijfers gebruikt en geïnterpreteerd worden. Het lijkt ons dan ook noodzakelijk om een aantal verduidelijkingen aan te brengen, om zo te vermijden dat dergelijke cijfergegevens in de toekomst oneigenlijk gebruikt worden.

Op basis van enkele ruwe cijfers, afkomstig van de ANG of van lokale politionele gegevensbanken met statistische analyse als doeleinde, die betrekking hebben op een korte periode (2003 tot 2007), werd in sommige commentaren onmiddellijk en zonder verdere contextualisering de conclusie getrokken dat de jeugddelinquentie onrustwekkend toeneemt.

Het is dan ook belangrijk om een aantal essentiële principes ter herinnering te brengen zodat de reikwijdte van de gegevens die momenteel beschikbaar zijn, duidelijk wordt.

1. Net als parketstatistieken kunnen politionele statistieken eenvoudigweg niet gelijk gesteld worden aan een maat van de criminaliteit en beschouwd worden als een volledige weergave van de werkelijk gepleegde criminaliteit. Het aantal processen-verbaal of het aantal aanmeldingen van minderjarigen bij de parketten varieert niet alleen in functie van de realiteit van de gepleegde criminaliteit, maar varieert ook, en minstens evenzeer, in functie van een reeks factoren die te maken hebben met de werking van de politionele of gerechtelijke instanties, of meer in het algemeen met de evolutie van onze samenleving. Zo zijn de politionele prioriteiten, middelen en efficiëntie belangrijke factoren die hun weerslag zullen hebben op statistische gegevens. Hetzelfde geldt voor de grote of beperkte zichtbaarheid van bepaalde criminaliteitsvormen of categorieën van verdachten, voor de meldingsbereidheid van slachtoffers, voor de sociale tolerantiegrens ten aanzien van bepaalde gedragingen of voor de mogelijkheden die voor handen zijn om problematische situaties buiten het gerechtelijke circuit af te handelen. De inspanningen die het ministerie van Binnenlandse Zaken onlangs deed om de communicatie tussen de schooldirecties en de politie te verbeteren, kunnen bijvoorbeeld een invloed hebben op het aantal processen-verbaal dat opgemaakt wordt inzake feiten die voorheen op relationeel of disciplinair vlak op schoolniveau aangepakt werden. Vooraleer welke conclusie ook kan getrokken worden over een eventuele evolutie van de jeugddelinquentie, moet elk van deze factoren dus aandachtig bekeken worden.

 

2. Net als parketstatistieken zijn politionele statistieken administratieve statistieken: de cijfers die ze weergeven, zijn dus in de eerste plaats afhankelijk van de kwaliteit van de registratie van de administratieve handelingen die op lokaal niveau wordt uitgevoerd. Welnu, zowel op politioneel als op gerechtelijk niveau is de productie van statistische gegevens inzake minderjarigen zeer recent. De laatste jaren vormden voor beide niveaus een implementatiefase en dus een fase tijdens dewelke het aantal en de kwaliteit van de registraties progressief verbeterd werd. De Directie van de operationele politionele informatie en het NICC konden zeer recent een eerste vergelijking van hun respectieve gegevens uitvoeren. De meest waarschijnlijke hypothese is dat de stijging van de ruwe cijfers op politioneel niveau tussen 2003 en 2007 in grote mate te maken heeft met de verbeterde kwaliteit van de registraties (en in het bijzonder van de variabele leeftijd) in deze periode. Het is normaal dat tijdens een periode waarin men de kwaliteit van de registraties wil verbeteren, het aantal effectieve registraties toeneemt. Momenteel worden de aanmeldingen bij de jeugdparketten voor de jaren 2006 tot 2008 geanalyseerd (NICC) en het is waarschijnlijk dat ook hieruit bepaalde effecten zullen blijken die typisch zijn voor een periode waarin een nieuw systeem geïnstalleerd wordt. Elke andere conclusie is voorbarig.

3. Ten slotte zijn alle wetenschappers die bekend staan voor hun expertise inzake de analyse van statistische gegevens het eens op dit vlak: vanuit wetenschappelijk oogpunt kan er pas in termen van evoluties of tendensen geredeneerd worden indien de analyse betrekking heeft op een voldoende lange periode. Welnu, in dit geval is de periode waarop de recente statistieken die op politioneel of gerechtelijk niveau beschikbaar zijn, teruggaan, veel te kort om dergelijke beschouwingen toe te laten. Het NICC kon echter wel een enkele analyse op lange termijn uitvoeren door de gegevens van de gerechtelijke statistiek van 1967 tot 1989 en de "nieuwe statistiek" van de parketten voor het jaar 2005 in perspectief te plaatsen: we benadrukken dat deze oefening aantoonde dat de laatste 25 jaren een relatieve stabiliteit kenden . Op basis van deze vergelijking kon zeker niet gesteld worden dat het aantal zaken dat aan de jeugdparketten werd overgemaakt omwille van als misdrijf omschreven feiten, neigt toe te nemen. De tendens bleek trouwens eerder in licht dalende lijn te gaan, maar de kans op vertekeningen is te groot en de verschillen zijn te klein om conclusies in die zin te kunnen trekken. Deze vaststellingen bevestigen in elk geval niet dat de jeugddelinquentie in België tijdens de laatste decennia globaal zou zijn toegenomen.

 

We dienen ook op te merken dat tot nu toe geen enkel statistisch gegeven kan verspreid worden inzake het gevolg dat door de jeugdparketten aan zaken gegeven wordt. De eerste informatie over de beslissingen van de jeugdparketten werd in 2007 geregistreerd en wordt momenteel geanalyseerd. Op dit moment kan dus geen enkele statistisch gevalideerde conclusie getrokken worden voor wat de gerechtelijke reacties betreft ten aanzien van de gemelde feiten van jeugddelinquentie. Hetzelfde gaat ook op voor de politionele statistieken waarin met een even grote omzichtigheid geregistreerde gegevens aangaande verdachten behandeld worden. Net zoals dit het geval is voor de parketstatistieken, worden de cijfergegevens gevalideerd alvorens ze in officiële rapporten opgenomen worden.      

De productie van statistische gegevens inzake jeugddelinquentie en jeugdbescherming is een essentieel instrument. Dergelijke statistieken bieden de mogelijkheid om het publieke debat van onderbouwde informatie te voorzien en terzake een beleid te ontwikkelen dat kan steunen op een evaluatie van de situaties die effectief geobserveerd kunnen worden en van de praktijken die concreet van kracht zijn. De productie van cijfers, en vooral de interpretatie ervan is echter een oefening die complexer is dan op het eerste zicht lijkt. We doen dan ook een beroep op ieders zin voor verantwoordelijkheid, opdat dergelijke cijfers op zulke wijze gebruikt worden dat met deze complexiteit rekening gehouden wordt: een cijfer heeft geen betekenis op zich, het heeft slechts betekenis als dat wat het effectief meet precies gedefinieerd en geanalyseerd wordt in het licht van het geheel van de elementen die bijdragen tot de productie ervan.

Hoofdcommissaris Marc Vandendriessche

Directeur van de operationele politionele informatie

Federale politie

Charlotte Vanneste

Hoodf van het Departement Criminologie

Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie

Zie Vanneste Ch., Goedseels E. en Detry I. (eds), De nieuwe statistiek van de jeugdparketten : een belichting van de eerste analyseresultaten vanuit verschillende invalshoeken, Departement Criminologie van het NICC, Academia Press, Gent, 2008, elektronische versie op http://nicc.fgov.be.