Op 29 juli heeft het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit bekendgemaakt dat de nadere regels vastlegt voor het organiseren van de verkiezingen om de samenstelling van het College van het openbaar ministerie aan te vullen. Dankzij dat besluit moet dat nieuwe College vóór het einde van dit jaar kunnen worden geïnstalleerd.

Omdat het verzelfstandigd beheer uitgaat van een duaal model, staan de zetel en het openbaar ministerie elk in voor hun eigen beheer. Naar analogie met het College van de hoven en rechtbanken werd dus een College van het openbaar ministerie opgericht. Dat College bestaat naast het College van procureurs-generaal, dat zijn bevoegdheden inzake strafrechtelijk beleid integraal behoudt. Het College van het openbaar ministerie zal via het beheer ondersteuning bieden bij de uitvoering van het strafrechtelijk beleid en heeft verder dezelfde bevoegdheden als het College van de hoven en rechtbanken.

Krachtens dat nieuwe koninklijk besluit wordt artikel 184, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals hersteld bij de wet van 18 februari 2014 van betreffende de invoering van een verzelfstandigd beheer voor de rechterlijke organisatie, uitgevoerd.

Samenstelling van het nieuwe College

Op basis van de hiërarchische structuur van het openbaar ministerie, zijn de vijf procureurs-generaal en de federale procureur, uit hoofde van hun functies, van rechtswege lid van het College. De arbeidsauditeurs zijn in het College vertegenwoordigd door een lid van de Raad van arbeidsauditeurs. De procureurs des Konings zijn talrijker en vaardigen drie leden af. Het College bestaat dus uit tien leden en is taalparitair samengesteld.

Er zullen dus slechts vier van de tien leden van het College worden verkozen, en dat met oog voor de taalpariteit.  

Meer weten?

Koninklijk besluit van 21 juli 2014 tot vaststelling van de nadere regels inzake de verkiezing van de vertegenwoordigers van de Raad van procureurs des Konings en van de Raad van arbeidsauditeurs in het College van het openbaar ministerie bedoeld in artikel 184, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek