Het nieuws dat de familie van Oulematou Niangadou, de Malinese oppas die in mei 2006 in Antwerpen werd neergeschoten mogelijks geen recht zou hebben op een schadeloosstelling, lokt reacties van verontwaardiging uit. Minister van Justitie Stefaan De Clerck begrijpt deze reacties, maar wijst tegelijk op de objectieve stand van zaken in het dossier.

De “Commissie voor Financiële Hulp aan Slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders” schreef naar aanleiding van een verzoekschrift vanwege de slachtoffers of de nabestaanden een verslag waar alle betrokken partijen – en dus ook de minister van justitie en de slachtoffers – kunnen reageren. Op basis van voormeld verslag heeft de Federale Overheidsdienst Justitie, Dienst Juridische Zaken, op 14 november in voormelde zaak een advies geformuleerd. De gemachtigde ambtenaar vraagt in zijn advies “nog te informeren bij verzoekers, en desgevallend bij de Dienst Vreemdelingenzaken, naar het verblijfsstatuut van mevrouw Oulematou Niangadou op het ogenblik van de gewelddaad, alsook naar eventuele initiatieven die zij in voorkomend geval had genomen om haar situatie te regulariseren”.

In dit advies verwijst de vertegenwoordiger van de minister naar de vraag van de Commissie aan het Grondwettelijk Hof van 16 augustus 1999. De vraag luidt of artikel 31bis, §1, 2°, Wet 1 augustus 1985, de Grondwet schendt. Het Arbitragehof (nu: Grondwettelijk Hof) heeft in haar arrest van 13 december 2000 gesteld dat dit niet zo is. Het Arbitragehof wijst er op dat de financiële hulp van de Staat niet gebaseerd is op enig vermoeden van verantwoordelijkheid van de Staat. Dat de wetgever “objectief en pertinent” die “vergoeding” enkel verleent aan de slachtoffers die op wettige wijze op Belgisch grondgebied verblijven, is, volgens het Arbitragehof, “in se niet kennelijk onevenredig”.

Minister De Clerck wijst voorts op de vraag (13 januari jl.) van de advocaat van mevrouw Oulematou om de zaak uit te stellen, om “kantoororganisatorische redenen”. De advocaat stelt een uitstel voor naar een zitting in april of mei 2009. De zaak is nu nog in volle behandeling.

Ten gronde stelt de Minister van Justitie dat, aangezien de commissie nog geen beslissing heeft genomen,  de stap naar een wetswijziging voorbarig is. Tegelijk bewijst de discussie die gaande is dat voor de verblijfsproblematiek van illegalen een algemene oplossing wenselijk is. De minister bevestigt nadrukkelijk zijn vertrouwen in de Commissie die altijd heeft gezorgd voor een billijke rechtspraak. Ook als op basis van de uiteindelijke beslissing en een verdere evaluatie van de wetgeving ter zake een wetswijziging wordt overwogen, blijft de eindbeslissing een discretionaire bevoegdheid van de commissie.

Stefaan De Clerck

Minister van Justitie