De verdragen vormen het "primaire" recht van de Europese Unie.  Daarvan is een uitgebreide "secundaire" wetgeving afgeleid: het gaat voornamelijk om verordeningen en richtlijnen die aangenomen zijn door de Europese instellingen.

Die wetgeving wordt, net als het beleid van de Europese Unie in het algemeen, tot stand gebracht door de drie voornaamste instellingen van de Europese Unie:

  • de Raad die de lidstaten  vertegenwoordigt
  • het Europees Parlement dat de Europese burger vertegenwoordigt
  • de Europese Commissie die beleidsmatig onafhankelijk van de regeringen optreedt en het algemeen belang van de Unie behartigt.

De Europese Unie kondigt haar eigen wetten af die niet alleen van toepassing zijn op alle lidstaten, maar vaak ook rechtstreeks kunnen worden ingeroepen door de Europese burgers en rechtspersonen. De Europese verdragen moeten overal binnen de Unie op eenduidige wijze toegepast worden. Verordeningen zijn bindende wetgevende instrumenten die in hun geheel rechtstreeks van toepassing zijn in alle lidstaten. Richtlijnen daarentegen leggen bepaalde doelstellingen vast, maar de lidstaten mogen dan zelf bepalen welke middelen zij willen hanteren om die doelstellingen te behalen. De richtlijnen bepalen wel de termijnen voor de omzetting in nationale wetgevingen.