Het Hof van Cassatie heeft bij arrest van 7 april 2016 in de zaak K.D.G. en M.S. de vernietiging uitgesproken van het bestreden arrest van het hof van beroep te Gent van 17 december 2013 dat oordeelde dat de fiscale administratie in deze zaak ten onrechte was overgegaan tot de uitbreiding van de onderzoekstermijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92 omdat de administratie in casu over geen objectieve aanwijzingen van belastingontduiking beschikte, met de nietigheid tot gevolg van de door haar na het verstrijken van de gewone onderzoekstermijn gestelde onderzoeksdaden.
Krachtens voormeld artikel kan de administratie, binnen de in artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende onderzoekstermijn van vier jaar, nieuwe onderzoekshandelingen stellen, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk.
Steunend op de parlementaire voorbereiding van de wet stelde het Hof van Cassatie als principe voorop dat 'een discrepantie tussen de uiterlijke tekenen van welstand of het uitgavenpatroon en de aangegeven of gekende inkomsten waarvoor de belastingplichtige geen sluitende uitleg kan geven nadat hem dat is gevraagd, geldt als een aanwijzing van belastingontduiking'. (Parl.St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1208/007, p.13).
Het Hof preciseerde verder dat de voorafgaande kennisgeving van nauwkeurig omschreven aanwijzingen van belastingontduiking volstaat, zonder dat het bewijs van de belastingontduiking reeds objectief moet zijn geleverd. Evenmin is vereist dat het fiscaal bestuur eerst moet bewijzen dat aan een vastgesteld indiciair tekort inkomsten ten grondslag liggen die bewust worden verzwegen en waarvan aangifte diende te worden gedaan, nu de bijkomende onderzoekstermijn er onder meer toe strekt klaarheid te scheppen over de aard van de inkomsten.
Het Hof oordeelde dat het hof van beroep het wettelijk begrip 'aanwijzingen van belastingontduiking' miskend heeft, onder meer door te oordelen dat een indiciair tekort geen aanwijzing van belastingontduiking kan zijn, omdat het mogelijk kan gaan om inkomsten die niet dienden te worden aangegeven, terwijl de bijkomende onderzoekstermijn precies moet toelaten dit laatste te onderzoeken.
Ingevolge de vernietiging van het bestreden arrest verwees het Hof de zaak naar het hof van beroep te Antwerpen.